De ecologische omstandigheden in Hongarije zijn uiterst geschikt voor druiventeelt. Het is niet voor niets dat de wijnbouw in Hongarije al begon met de Keltische en Illyrische kolonisten in de 3e en 4e eeuw voor Christus.
Onder de Romeinen was Pannonia, het deel van Hongarije ten westen van de Donau, een gebied dat zeer hoge normen hanteerde voor druiventeelt en wijnproductie. Met dit meer dan twee duizend jaar oude bewijs lijkt het veilig om te zeggen dat de tradities en technieken in verband met wijn een uitzonderlijk belangrijk onderdeel van de
cultuur in Hongarije vormen. Dus zelfs vóór Christus, waren Hongaren al bedreven in het ambacht van het maken van wijn.
De Hongaren zijn in meerdere fases gemigreerd. Rond 670 en 896 na Christus waren Pannonia, de Grote Hongaarse Laagvlakte en Transsylvanië bevolkt door zeer beschaafde mensen. Zij waren bekend om hun zilveren en gouden pijlen kokers, deze bewerkt met de meest prachtige motieven. Zij zijn niet alleen doorgegaan met de wijnbouw tradities van het land, maar zij hebben de eerste wetten vastgelegd om de wijn handel te reguleren.
Hoe belangrijk de druiven en wijnen waren op dat moment is terug te vinden in het register van de Benedictijner Abdij van Pannonhalma. Bovenaan de lijst van de éérste belastingen (Tienden), ingesteld door de stichter van de Hongaarse staat, de "heilige" koning Stephen (1001-1038), staan de druiven.
In de lange lijst van Hongaarse verhalen word er zelfs vermeld dat koning Stephen zijn zoon adviseerde om
edele wijnen te drinken als begeleiding op zijn weg naar het bereiken van volwassenheid en als hulpmiddel bij het openstellen van de geest.